Dagdroom

      Geen reacties op Dagdroom

Dagdroom.

Sluit ik mijn ogen dan trekt het oosterse leven aan me voorbij. Dan zie ik minaretten vanwaar een lange man in lange witte jurk de tijd voor het gebed aangeeft.

Dan zie ik een lemen hut waarvoor een vrouw met knokige handen de koeken bakt op het vuur van runderdrollen.

Dan zie ik kinderen spelen met magere kippen, scharrelend tussen mekkerende geiten, in de stromende moesson regen.

Individuen, families, gezinnen van over de hele wereld samengekomen rond mijn balkon. Ik ken ze niet maar zie ze wel en zo doen ze mij een groot plezier door met hun rituelen mij te doen wegzinken in hun afkomst. Een afkomst die ze zelf niet meer kennen, proberen te vergeten of juist niet.

Mijn zintuigen maken overuren op deze warme zomerochtend, gonzend als een generator. Ruik ik de knoflook dan waan ik me in die zinderende straat waar witgepleisterde huizen me opslokken, me onttrekken aan argwanende zwarte ogen. Waar gesluierde vrouwen met wijde bogen mijn weg ontlopen.

Dan volg ik de ogen van de vrouw, hoog op het plat van haar paalwoning, naar het uitwaaierende net waarmee haar man het avondmaal vangt op een groot leeg strand, oranje-geel in de late najaarszon.

Maar een plotselinge regenbui brengt me terug. Als een verlossende spelbreker valt ze neer op de verweerde railing en verdrijft de duiven, terwijl de kerkklok zijn typisch hollandse galm verraadt.

Een tram komt langs en slorpt de menigte op, waarin een donkere man er hollands uitziet. Zijn zwarte ogen steken gelaten af in zijn gele regenkap. Zo’n man waarvan ik zoeven dacht op mijn balkon dat hij met een blaaspijp door de jungle sloop op jacht naar tropische vogels die nu duiven zijn: Amsterdamse duiven.

Beukenplein, 30 juni 1990.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *